π¬π§
7.2 π Exploration
Verkennen
Elke zin heeft een werkwoord.
In de Bloktekst staan dus ook veel werkwoorden.
Kun jij zien wanneer het verhaal plaatsvindt?

Madelief doet boodschappen vandaag. Zij heeft eten nodig voor haar kat. De melk is op. Ze heeft geen avondeten.Β
Madelief heeft geen zin. Ze houdt niet van boodschappen doen. Ze legt haar boek neer. Ze heeft veel boeken. Ze houdt van lezen. Madelief zucht.
Ze zegt tegen haar kat: βIk ga weg.β Ze kijkt op de klok. Het is nu half twee. βIk ben om twee uur terug. Je bent niet lang alleen.β Ze aait de kat. βIk haal ook een snack voor jou.β Ze pakt haar tas. Ze loopt de voordeur uit. Ze denkt hardop: βIk kan dit.βΒ
Het is druk op straat. Madelief ziet geen autoβs. Ze ziet veel mensen. Ze loopt langs cafΓ©s, restaurants en huizen. Ze loopt naar de supermarkt. Het duurt vijf minuten. De zon schijnt. Vier vrouwen voetballen op straat. Zij hebben plezier.
Het is mooi weer. Madelief wandelt graag.Β
Ze verlaat de drukke straten. Ze loopt de supermarkt in. Het boodschappenlijstje is kort. Ze pakt een mandje.Β
βIk heb brood nodig.β Madelief kijkt rond en ze ziet de bakkerij. Zij zoekt wit brood. Op een bord staat: AANBIEDING: TWEE BRODEN VOOR DRIE EURO. Ze vindt het witte brood en ze pakt twee broden. Ze kijkt weer op haar boodschappenlijstje.
βIk zoek nu appels.β Ze loopt naar de fruitafdeling. De appels zijn rood of groen. Ze pakt een plastic zakje. Ze vult het met vijf rode appels. Ze weegt het gevulde zakje. Het gewicht is zevenhonderdvijfenveertig gram. Het kost één euro en negenennegentig cent. Ze doet het gevulde zakje in haar mandje.
βIk zoek het kattenvoer.β Ze loopt de supermarkt door. Ze ziet de zakken kattenvoer. Ze pakt een zak. Ze doet de zak in haar mandje.Β
Ze kijkt op haar telefoon: Dertien uur en vijfenveertig minuten. De tijd is kwart voor twee. De tijd gaat snel. Ze kijkt op het lijstje.Β
βIk heb een pak melk nodig.β Ze pauzeert. βIk haal drie pakken. Mijn vader komt op bezoek. Hij drinkt veel melk en ik wil een cake bakken.β Ze pakt drie pakken halfvolle melk. Een vrouw staat naast haar. Zij pakt ook een pak melk.Β
Een kind spreekt tegen de vrouw: βMama, ik wil chocolade.β Hij pakt haar rok vast. βIk wil het heel graag.β
De moeder zegt lief: βWij pakken eerst het fruit. We zoeken bananen. We halen later de chocolade. Jij kiest de smaak.β De moeder geeft het kind een schouderklopje. βWe gaan verder.β De moeder en het kind lopen weg.Β
Madelief glimlacht om de interactie. Haar moeder houdt ook van chocolade. Zij wil wel chocolade. Madelief zoekt naar de snoepafdeling. Ze kijkt naar de repen chocolade en ze pakt een reep pure chocolade. Madelief en haar moeder eten graag chocoladerepen. Zij vinden chocolade erg lekker.Β
Madelief zoekt nu yoghurt. Ze loopt terug naar de koeling. Madelief vindt de yoghurt snel.Β
Het lijstje is klaar. Madelief moet nog avondeten. Ze wil niet koken. Ze loopt naar de diepvries. Ze ziet vierentwintig pizzaβs. Madelief pakt een spinaziepizza.Β
βIk wil een snack.β Madelief kijkt rond. Ze loopt naar de groentes. βWortels zijn een lekkere snack.β Ze pakt een zak wortels.Β
Ze kijkt weer op haar telefoon. Het is tien minuten voor twee. Ze moet naar huis. De kat mist Madelief. Madelief mist de kat. Ze missen elkaar.Β
Madelief loopt naar de kassa.Β
De moeder en het kind zien haar. Zij glimlachen.Β
Het kind vraagt aan Madelief: βHoi, hoe gaat het?β Madelief lacht.
βGoed, met jou?β
βIk heb chocolade! Wij hebben boodschappen.β
βIk zie het. Jullie hebben veel boodschappen.β
Het kind knikt. Hij antwoordt: βJij hebt niet veel dingen.β Madelief kijkt in haar mandje.
Ze zegt: βDat klopt. Ik heb niet veel.βΒ
βJe lijkt op een prinses.β Madelief bloost.
Ze zegt: βDankjewel. Jij lijkt op een prins.β Ze blozen nu allebei.
Het kind kijkt weer naar haar mandje. βJe eet niet veel.β Hij trekt aan de rok van zijn moeder.
Het kind zegt verwonderd: βMama, zij heeft niet veel boodschappen.β De moeder glimlacht. βDat klopt.β Het kind kijkt weer naar Madelief.Β
Madelief legt uit: βJullie zijn twee mensen, ik ben alleen. Jullie eten meer. Jullie kopen meer producten.β
Madelief legt de producten klaar. Ze pakt haar portemonnee.Β
Bart roept: βWij versturen brieven! Ik verstuur een brief en mama verstuurt de andere brief. We doen de brieven in de brievenbus!β Hij wijst naar een oranje bak. Madelief glimlacht.Β
βLeuk!β
De moeder zegt: βBart, wij moeten naar huis!β Het kind, Bart, knikt.
Hij zegt tegen Madelief: βDag mevrouw! Ik ga, doei!β Hij zwaait. Hij rent naar de parkeerplaats. Zijn moeder volgt snel. Madelief kijkt ze na. Ze zwaait ook. Het is een schattige interactie. De moeder en zoon reizen naar huis.
De caissiΓ¨re groet Madelief. Madelief groet terug.Β
De caissiΓ¨re zegt: βHet wordt samen zeventien euro en vijftien cent alstublieft.β Madelief pint het bedrag.Β
βWilt u de bon?βΒ
Madelief antwoordt: βJa, graag. Dankuwel.β Ze pakt de bon. βFijne dag!β
βFijne dag!β Madelief reist naar huis.
Madelief komt thuis. Ze zit op de bank. De kat zit naast haar. Ze kijken samen televisie. De kat spint. Madelief zegt: βJij bent lief.β