🇳🇱 Terugblik

🇬🇧

Voorzetsels verbinden twee (groepen van) woorden.

We gebruiken veel voorzetsels als we praten. Als je de voorzetsels niet kent, weet je niet waar, wanneer, waarom of hoe iets gebeurt. Dan kun je zelf niet communiceren. Het is dus belangrijk om goed te weten wat ze betekenen. 

Veel talen hebben voorzetsels. Maar voorzetsels zijn moeilijk te vertalen, want ze worden in alle talen verschillend gebruikt. 

We kunnen voorzetsels verdelen in categorieën:

🇬🇧

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel. 


In het Nederlands staat een voorzetsel altijd voor het woord / de woorden waar het naar verwijst. In deze voorbeelden is het voorzetsel oranje en staat het stuk waar het naar verwijst onderstreept.

Prepositions are actually part of the grammatical group adpositions.

(Don’t worry, you don’t have to remember the word adposition. This is a linguistic term.)

We have three types of adpositions, depending on their place in the sentence. 

We always put prepositions before the word(s) they refer to. This is called a ‘complement’ (ik zit in mijn stoel). The words you learn as prepositions can sometimes also be behind the complement (hij loopt het huis in). Or even be partly before and partly behind (ik sta tussen mijn vrienden in). In that case, we call them ‘postpositions’ or ‘transpositions’. But you don’t need to know this yet.

🇬🇧

Hier staat een overzicht van de voorzetsels uit de A1-module. Zorg dat je deze kent, want in deze les gaan we verder met nieuwe voorzetsels.

🇬🇧

We gaan de categorieën één voor één bespreken. Binnen de categorieën kunnen we de voorzetsels ook vergelijken met andere talen. We bespreken ook een paar vaste combinaties van werkwoorden en voorzetsels.